Het boek Een kleine geschiedenis van bijna alles van Bill Bryson is terecht een hit. Bryson vertelt op een zeer toegankelijke manier over evolutie, atomen, planete, zwarte gaten, snaartheorie en paleontologie. In iets meer dan 400 pagina’s komt de aarde, de mens en het heelal voorbij. Daarmee comprimeert hij de natuurkundige en scheikundige wetenschappen uiteraard. Maar het levert een goed beeld op van de natuurwetenschappelijke historie. Van alles wat we weten, maar vooral van wat we niet weten.
Bryson vertelt in zijn inleiding dat de standaard natuurkundeschoolboeken heel veel interessante dingen melden: hoe zwaar de aarde is, hoe ver de maan en hoe heet het binnenste van de aarde is. Maar Bryson is ook geïnteresseerd in het verhaal daarachter. Hoe weten we hoe zwaar de aarde is? Wie heeft gemeten hoe ver de zon is? En wie nam de temperatuur van de kern van de aarde op? Het was Brysons droom, zo schrijft hij, eens een boek te schrijven waarin op al deze vragen een antwoord wordt gegeven.
Hij is daar zeer goed in geslaagd. Zijn boek geeft inzicht in het ontstaan van het heelal, van de aarde en van de mens. Maar er passeren talloze wetenschappers en semi-wetenschappers die al dan niet per ongeluk iets ontdekken. Vaak komt die nieuwe wetenschap niet goed uit en duurt het decennia voor de ontdekking op waarde wordt geschat. Werkelijk elk wetenschappelijk dispuut kan tot heftige debatten leiden. Over de indeling van plant en dier, over de leeftijd van de aarde, over het aantal ijstijden, over geleidelijke evolutie of in schokken, alles alles alles leidt tot emoties en vals spelen en het inpikken van ontdekkingen.
De verdienste van Bryson is dat hij inzicht geeft in die rijke wetenschappelijke historie. Sommige wetenschappers krijgen misschien nu pas het krediet dat ze verdienen omdat Bryson uitzoekt wie werkelijk welke ontdekking heeft gedaan. Zo worden soms best sneue types weer afgestoft. Mensen die ooit hun ziel en zaligheid gaven voor de wetenschap maar roemloos zijn gestorven. Maar bekende wetenschappers komen in een ander daglicht te staan. Newton die door een ander op het idee moet worden gebracht dat zijn ideeën en berekeningen een wetenschappelijke doorbraak betekenen. Als iemand ernaar vraagt, blijkt hier zeer belangrijke berekeningen stomweg kwijt te zijn. Of Darwin die tientallen jaren nodig had om zijn reis met de Beagle te verwerken tot zijn beroemde boek, The origine of species.
De tweede verdienste van Bryson is dat hij er in slaagt veel moeilijke natuurwetenschap helder uit te leggen of beeldend te beschrijven. Als afsluiting een illustraties daarvan. Over atomen schrijft hij het volgende:
“We zijn dus allemaal reïncarnaties, zij het kortstondige. Als we doodgaan zullen onze atomen uiteenvallen en verder trekken om elders van nut te zijn; als deel van een blad, een ander menselijk wezen of een dauwdruppel. Atomen evenwel gaan praktisch eeuwig mee. (…)
En dan zijn atomen ook nog eens klein, piepklein zelfs. Een half miljoen van hen schouder aan schouder zou zich achter een menselijke haar kunnen verschuilen. Op die schaal is een individuele atoom in wezen niet voor te stellen, maar we kunnen het natuurlijk wel proberen.
Begin met een millimeter, dat is een lijn van deze lengte: – Stel je nu voor dat deze lijn in duizend gelijke stukjes is verdeeld. Elk van deze stukjes is een micron. Dit is de schaal van micro-organismen. Een normaal pantoffeldiertje is ongeveer twee micron lang, 0,002 millimeter, wat echt heel klein is. Als je met het blote oog een pantoffeldiertje in een druppel water zou willen zien zwemmen, zou je die druppel moeten vergroten tot ze een doorsnee van ongeveer twaalf meter heeft. Zou je echter de atomen in diezelfde druppel willen zien, dan zou je de druppel een doorsnede van vierentwinig kilometer moeten geven.”